zaterdag 8 september 2007

Na de begrafenis

Inzending voor de wedstrijd Het geheim van het schrijven. Beetje een flutverhaal, maar je moet wat met zo'n thema.


Schrijven is voor mij vooral een kwestie van het creëren van leegtes. Zoals J.M. Coetzee zegt: “Niets is de constante bron waaruit alles stroomt.
De schrijver maakt ruimte, graaft een gat in zichzelf. Dit graven, dat is de opgave en de kunst van iedere schrijver. Niet eens zozeer het schrijven zelf, maar altijd het maken van die ruimte.
Ga niet zitten wachten tot een ruimte zich spontaan opent. Dit is voor degenen die wachten op de inspiratie, die wachten op de creatieve golven.
Maar dat is geen schrijven. Wat de schrijver graven moet om werk van enige betekenis te maken is niet minder dan zijn eigen graf. De schrijver moet zijn eigen graf graven, zijn eigen dood veroorzaken en ook nog zelf de begrafenis regelen.
Want de leegte die je creëert is voor niets anders bedoeld dan om jezelf daar in te storten. In die leegte vallen de ervaringen van de schrijver, de zinnen, de beelden, de woorden die liggen te wachten op de rand van het gat, en in hun val en in hun landing worden ze verwrongen tot verhalen, constructies van taal die zich losmaken van de feitelijke werkelijkheid.
Alles wat echt met bloed geschreven wordt, wat het predikaat kunst waardig wil zijn, eist de dood van ervaringen, door ze talig te maken, ze een eigen wereld te geven waarin ze nog slechts als verhaal bestaan. De schrijver offert zijn ervaringen aan het verhaal door ze over te leveren aan de lezer, aan een anoniem publiek, door ze schaamteloos op het altaar te leggen en ze te slachten, en dood daarmee telkens een deel van zichzelf. En telkens ook een nieuw, vers deel van zichzelf; in ieder goed verhaal wordt een maagd geofferd.
De schrijver, zijn ideeën, zijn ervaringen worden begraven en staan tezamen op in een lichaam. Een verheerlijkt lichaam, zoals Jezus Christus na zijn verrijzenis niet meer een gewoon aards lichaam had waarmee hij dezelfde beperkingen had als iedere andere sterveling, maar een verheerlijkt, etherisch, bijna spookachtige gedaante waarmee hij in een oogwenk van A naar B vloog en gewoon door de muur of het dak naar binnen kwam. Dat was wel gemakkelijk want zo hoefde hij niet aan te bellen of met de deur in huis vallen.
Zo’n verheerlijkt lichaam, dat is het verhaal.
Maar hier houdt de vergelijking ook op. Want na de verrijzenis ruimt de schrijver zelf de resten van zijn graf en begint ergens anders opnieuw te spitten.

Ik doe mijn uiterste best om de ruimte in mij leeg te houden. Ik heb geen boodschap voor de wereld, maar ik wil ook geen boodschap voor de wereld hebben. De lucht moet zo ijl mogelijk zijn, de lezer moet naar adem happen door de ijlheid, door de leegte. Als zij, zowel de schrijver als de lezer, helemaal leeggezogen zijn kunnen ze pas worden gevuld. Met een goed boek, met een goed verhaal.

Maar is dit nu mijn idee, mijn opinie of mijn visie op de kunst van het schrijven?
Ik weet het niet. Ik heb voor dit verhaal wat ideeën en visies die ik gelezen heb in boeken van Pamuk, Reve, Coetzee, Rosenboom, Heidegger, Hegel en vele anderen, samen met wat persoonlijke ervaringen in de kuil gesmeten, ben er zelf achteraan gesprongen, en uit de dreun van onze gezamenlijke landing ontstond dit verhaal. Het is van mij, het is niet van mij, het komt uit mijn andere Pamukse wezen of ‘mijn man’ uit Coetzee’s dankrede op het Nobelprijsfestijn.
Het is niet mijn opinie want die heb ik ook in het graf gesmeten nadat deze uit mij gezogen was, maar zijn gedachten, het zijn zinnen.
Het is een verhaal waarin ik wonen kan.